Vocabulary exercise – 37D – CONTEXT

_____________ heeft zijn ‘woning’ onder de grond, bjivoorbeeld in het bos. Hij gaat soms naar een boerderij en eet dan kippen.

______________ woont in het bos. Het is een snel dier. Op veel kinderboerderijen in Nederland vind je dit dier ook.

De aap wordt ____________ als hij de kinderen ziet. Hij is niet rustig, maar beweegt heel veel. Hij loopt snel.

Eet jij graag _____________?
– Ja, ik eet graag hertenvlees en konijn. Deze dieren leven (soms) in het __________.

_____________ is groen en woont bij het water. Denk aan: Kermit.

De ___________ is niet snel. Nee, de __________ is heel langzaam. Soms wil ik snel vertrekken en vind ik dat mijn vriend op een ___________lijkt.

______________ woont in het bos. __________ is familie van het konijn.

Ken jij een _____________?
– Ja hoor, ik ken de vlieg, de bij en de mug.

Ik wil geen ___________ in mijn keuken en ook niet in mijn soep. Een _________ is een insect. Soms heeft een __________ ziektes voor de mens bij zich.

Ik heb een ____________ in de keuken. De ____________ gaat naar het fruit. In de tuin gaat de _________ naar de tulpen. Ik ben een beetje bang, want ik ben allergisch.

________________ gaat van bloem naar bloem. _____________ is bruin, wit, zwart, rood en oranje.

Ik kan niet slapen, want ik heb een ____________ in mijn slaapkamer. Dit is echt irritant. Ik vind de ___________ een vervelend insect.

Ik houd van _______________. Ze spelen met mensen in het water en lijken heel lief en vrolijk.

Ik zie een grijze ________________ in de Waddenzee. De ____________ ligt op het strand van het eiland Vlieland. In de Noordzee zie je dit dier soms ook.

_______________ is heel groot en woont in de oceaan. Hij lijkt op een vis, maar is eigenlijk geen vis.

Ben jij bang voor _________________?
– Ja, natuurlijk! Jij niet? ___________ zwemt in de oceaan.

Welke beesten wonen in __________________?
– In ____________wonen leeuwen, tijgers, apen, beren en slangen.

___________ is familie van de mens. Mensen lijken soms veel op dit dier. ____________ eet graag bananen.

Ken jij misschien een _________________? Ja, ik ken bijvoorbeeld de orang-oetan. Deze aap lijkt veel op een mens.

De jongen woont in Thailand. Hij rijdt op een __________________. De _____________ is groot, dik, sterk en grijs.

Lars kampeert met een tent in Canada. Hij is even heel bang, want hij ziet een bruine ____________. De _________ eet vis bij de rivier.

Ik ben bang van de _________. De ____________is familie van de hond.

_________________ woont in Afrika of in een dierentuin. ______________ kan ver kijken.

Ik zie een ________________. De ________________is zeven meter lang!

__________________ is groen en een beetje bruin. Hij leeft in en bij het water.

In Nederland zijn geen _______________, alleen in de dierentuinen. In Egypte heb je veel ____________.

De leeuw, de kat en de ______________ zijn familie.

De_______________ is de koning van de dieren. Ik ben ook een ____________, want ik ben jarig in augustus.