Vocabulary exercise – 31D – CONTEXT

Ik eet ‘s morgens yoghurt met __________________: banaan, sinaasappels en aardbeien.

Welke ____________ eet je? Ik eet veel spinazie, boerenkool en boontjes.

______________ is lang en oranje.

______________ is lang, klein en groen.

Van een___________ kun je soep maken. Een ___________ is klein en rond.

Popeye is een sterke man. Hij eet veel ____________. Dat is groen en lijkt een beetje op sla.

Nederlanders eten in de winter _______________________. Dit is een typisch Nederlands gerecht.

Wil je vlees bij de boerenkool? Ja, ik wil graag een _______________ bij de boerenkool. Lekker!

Heb je zin in ___________? Ja, lekker. Heb je salami of rookworst?

Mijn vriend ruikt niet lekker uit zijn mond. Hij eet veel ____________.

Ik maak een salade. Ik doe tomaat, rode ui, ei, komkommer en ___________ in de salade. Lekker!

Een ___________is lang, groen en hard.

Gianluca maakt een saus voor de pasta. Hij gebruikt ___________, oregano en knoflook. De saus is rood.

Ben je verdrietig? Ik zie water in je ogen. Waarom huil je?
– Ik huil, omdat ik een _______snijd.

___________ zijn kleine, witte uitjes. Normale uien zijn groter dan __________.

Ik woon op een boerderij op het platteland. Ik heb een kip in de tuin. ‘s Morgens eet ik altijd een _________ bij het ontbijt.

Van tomaten kun je _______ maken.

Ik heb honger! Ik neem eerst _______________, dan boerenkool met worst en dan een fruitsalade met meloen, pruim en framboos.

Het is winter en het is koud. Mijn dochter en ik gaan naar de rivier. Op de rivier zien we ijs. We gaan naar een restaurant en eten __________. De soep is warm en groen.

In China eten ze veel ______________.

‘s Morgens bakt mijn vriend elke dag een ei. Hij eet het ei met tomaat en kaas. Op het ei doet hij zout en ____________.

De maaltijd heeft meer smaak met een beetje ___________, vind ik.

Ik doe ____________________ in het avondeten. Nu is het echt lekker. Eet smakelijk!

Wil je ___________ en melk in je koffie?

Een _______ is groen, rond en hard.

De____________is familie van de appel.

De tennisser eet een ________________. Hij heeft energie nodig. De ______________komt uit Ecuador. De ______________is een soort fruit.

_________________ is familie van de pruim en de abrikoos. ___________ is heel zacht vanbuiten.

_________________ is familie van de perzik en de pruim. ______________ is niet groot.

De_______________ is familie van de mandarijn en de citroen. De _______________ is rond en oranje. Ik maak jus d’orange van de ________________.

_______________ lijkt op de sinaasappel, maar hij is kleiner. __________________ is oranje.

_________________is zuur. ____________heeft vitamine C.

Jantje ziet een _______________ aan de boom. De ____________ is familie van de perzik.

Moniek koopt een _____________ bij de Turkse winkel. De ___________ is geel vanbuiten en lichtgroen vanbinnen. Hij is rond.

______________is heel groot en zwaar. ____________ is groen vanbuiten en roze vanbinnen. ____________ is lekker in de zomer, als het warm is.

Ik koop ijs met fruit in een restaurant. Het ijs is van aardbeien en kersen. Naast het ijs ligt meloen, mandarijn en appel. Bovenop het ijs ligt een kleine, roze _________. De _________is zoet.

Kun je deze _____________eten? Ik weet het niet… De vogel eet deze ____________wel.

De aardbei, de bes, de framboos en de ______________ zijn klein, rood fruit. De _________ is rond, en donkerrood. De __________ groeit aan een boom.

Mijn opa heeft een mooie tuin. Hij gaat naar de tuin en ziet een kleine, rode vrucht: een ___________. Je kunt de ________ met brood of ijs eten. Of in een fruitsalade.