Vocabulary exercise – 18D – CONTEXT

Wat _____________ Lars na de les? Na de les maakt hij huiswerk met Jenn.

Wie ___________ vandaag het eten?

Jan gaat morgen naar school. Daarom, gaat hij vandaag _______.

De werkweek ______________ op maandag.

Mijn moeder ____________ dat ik Nederlands kan leren.

Rita is katholiek. Dat is haar _______. Ze gaat ‘s zondags naar de kerk.

We ____________ de kinderen naar school.

Martin ___________ friet en een kroket bij de snackbar. Hij koopt ook mayonaise.

We ____________ een boek van Suzanne.

‘s Avonds ________ ik mijn moeder en mijn vriendin Wabke.

___________ jullie me helpen?

___________ jullie op mijn verjaardag? Ik heb bitterballen en bier.

Ze _________________ de groente en het vlees in de keuken.

De docent _____________: ‘We gaan vandaag naar Orvelte!’

Roos____________op straat. Ze zegt: ‘Au! Mijn knie!’

We ____________ het water. Het water is warm.

Soliman en Stuart ____________ Nederlandse les in Drenthe. Dat is leuk en interessant.

In Amsterdam _____________ vandaag iets. Op de Prinsengracht is een concert.

Zie jij ____________ door het raam? Ja, ik zie een gebouw en een bos.

De kinderen ____________ de oude man op straat. Hij zegt: ‘Bedankt!’

De mannen __________ het huis schoon.

De toerist _____________ Nederlands brood. Nederlands brood vindt hij lekker.

____________ je waar Marieke woont?

We ______ Gianluca en Lars, want we kijken naar ‘Heb je zin?’

Marloes en Chi Mei _____________voetballen ____________. Ze gaan op zaterdag en zondag naar het park.

Voetbalclub Ajax uit Amsterdam __________ van Feyenoord uit Rotterdam met 0-3. Martin is niet blij.

Voetbalclub PSV uit Eindhoven ___________ van Feyenoord uit Rotterdam met 10-0. Bart is blij!

Gaan we naar een restaurant? Nee, vandaag niet. __________ we thuis koken!

Kirsten is docent Nederlands. Ze zegt tegen de cursisten: ‘______________________’

Linda is docent. Ze zegt: ‘________________ Dan leer je beter Nederlands.’