Lesson 30 – preparing meals


 

Preparing meals in Dutch

Vocabulary list

Nederlands English
de maaltijd the meal
het ontbijt the breakfast
de lunch the lunch
het middageten the lunch
het avondeten the dinner
koken to cook
de kok the cook
het gerecht the dish
honger hebben to be hungry
dorst hebben to be thirsty
de smaak the taste
zoet sweet
zout salty
zuur acid
bitter bitter
pittig spicy
de geur the smell
de pan the pan
het vuur the fire
de rook the smoke
het bestek the cutlery
de vork the fork
het mes the knife
de lepel the spoon
het bord the plate
het glas the glass
het kopje the cup
de fles the bottle
smakelijk eten enjoy your meal
eet smakelijk enjoy your meal

Exercise