Vocabulary exercise – 9D – CONTEXT

Schiphol is een __________vliegveld.

Nederland is een ___________land.

Het meisje vindt de frikandel _______________

De jongen vindt spruitjes _____________

We eten ____________ met aardappels en vlees.

Het huis is vies, dus ze maakt het ___________

De tulpen in de Keukenhof zijn ____________

Ik koop _____________voor mijn moeder.

De meisjes zijn blij, want ze krijgen een ___________

De vrouw is mooi, maar de man is __________

Ik lees een boek. Het boek is ______________

De leerling vindt de les niet ___________, maar interessant.

De man koopt de auto niet. Hij is _________

Koning Willem Alexander is niet arm. Hij is _________

In de avond is het __________

Om 8 uur ‘s morgens wordt het _________

We werken tien uur per dag. Dat is ____________

De auto rijdt ____________: 150 kilometer per uur!

Het meisje slaapt met een teddybeer. De teddybeer is ________

De man werkt ____________, omdat hij negentig jaar oud is.

De voetballer loopt ___________. Pedro loopt langzaam.

Marieke kijkt naar Martin en denkt: Hij is ___________.

Vandaag zijn de kinderen ____________.

Het is winter en het is ___________.

Wacht niet! Nu eten, want de boerenkool met worst is nu ______.

Au! Deze thee is _________!

Het hotel heeft vijf sterren. Het is ________________

We eten een kroket bij de snackbar. Hij kost € 1,50. Dat is __________.

De Euromast in Rotterdam is een __________ gebouw.

‘Nederland’ betekent ‘_________ land’.